Tijdens deze coronacrisis is tot uiting gekomen dat we een probleem hebben met knuffelen, lichamelijke begroetingen, lichamelijk contact.
Heel wat mensen geven aan dat ze ‘het knuffelen’ missen.
Voor de coronacrisis kwamen we immers vaak spontaan tot lichamelijke begroetingsvormen: een hand schudden, een ingewikkelde ‘handshake’ (vaak gepersonaliseerd per vriendengroep), een ‘hug’ (elkaar kort omhelsen), een kus (op de wang of weggeschoten langs de oren), …
Zelfs op momenten en plaatsen dat we het niet verwachten werd er gekust. Zo kon ik op school ook gekust de de ouders van klasgenootje van mijn dochter of dochter en niet altijd omdat we zo een goeie band hadden. Gewoon omdat het mensen waren die dat nu eenmaal tot hun gewoonte hadden gemaakt.
Kussen was hier in Vlaanderen enkel weggelegd tussen vrouwen onderling en mannen en vrouwen. Mannen onderling hielden het vaak op een handshake. Hoe zuidelijker in het land en Europa, hoe meer ook de mannen elkaar een kus gaven ter begroeting.
En toen kwam er een besmettelijk virus. Anderhalve meter afstand, alleen knuffelen met je bubbel (lees: gezin) en later kreeg je nog een extra knuffelcontact cadeau.
Want de meest gehoorde klacht van al de corona-maatregelen: we missen het knuffelen, de verbinding, het sociaal contact.
Toen in mei 2020 bijvoorbeeld – als één van de eerste versoepelingen na een strenge lockdown – De Regel Van Vier werd geïntroduceerd schoot de natie in kramp. Het principe was duidelijk: twee bubbels van elk 2 mensen mochten samen één bubbel vormen. Er waren al mensen die dat deden om praktisch redenen. Zo vormde weduwenaar Stefaan Degandt een bubbel met zijn buren. Zo werd het voor hem draaglijk om de zorg voor zijn dochter Mila vol te houden.
Wij keken eens rond in onze beperkte vriendenkring maar moesten al snel vaststellen dat er geen ander gezin was waar we – naast de kinderen – ook de volwassenen mee wilden delen. Ik hadden niet direct een koppel in de buurt waar we allebei een klik mee hadden en waar de kindjes vriendjes waren of konden worden.
Ik keek met enigszins vreemde ogen naar de hele knuffel-kramp. Opeens bleek hoe hard iedereen nood had aan lichamelijk contact buiten zijn relatie en gezin. En dat vond ik vreemd. Knuffelen gebeurde bij ons binnen het gezin. Als ik een knuffel wil, eens goed wil vastgepakt worden, kruip ik onder manlief zijn oksel, wrijf ik mijn zoon over zijn warme rug en snuffel ik in de nek van mijn dochter. Die daarop luid kirrend een dansje wagen of onder mijn oksel kruipen.
Ook van bij manlief op het werk hoor ik tegenstrijdige verhalen. Laatst werd er een beetje lacherig gedaan over het feit dat wij elkaar bij elk afscheid en thuiskomst een kus geven. Dat soort puberaal gedrag deden de meesten niet meer met hun partner.
Maar voor de corona-crisis werden wel alle collega’s gekust ‘s morgens bij aankomst op het werk.
En ik hoor het ook in mijn praktijk. Ik spendeer vaak weken en maanden om terug een thuiskomst-ritueel ingeburgerd te krijgen. Heel wat mensen voelen zich niet welkom als ze thuiskomen in hun gezin na een lange werkdag. Geen kus, geen tijd voor een babbel of ventileren, geen gewoonte om even elkaar te begroeten. En elk voorstel, elke stap die ik probeer te introduceren stoot op een muur van weerstand.
Wat is dat toch?
Waarom snakken we naar kussen en knuffelen maar komen onze gezinsleden daar zelden voor als eerste in aanmerking?
De reden is simpel: We hebben aanrakingen geseksualiseerd. Knuffelen, zorgen voor, verwelkomen, thuiskomen, … het heeft allemaal een betekenis van seksualiteit gekregen. Het kan altijd tot seks leiden.
Aanraking in de openbare ruimte daarentegen is veilig. Een collega kussen leidt niet dadelijk tot seks. De buurman/vrouw een knuffel geven is veilig want de hele straat kijkt mee.
Wij hebben immers nood aan lichamelijk contact. Zo voelen we verbinding. Knuffelen is bij primaten vlooien. Wij mensen vlooien ook. En dat vlooien kan verschillende vormen aannemen: knuffelen, zorgen voor, eten maken, kleren wassen en strijken, haar knippen, gelaatsverzorgingen, massages, helende lichaamsbehandelingen, …
Je merkt het al: heel veel van die vlooi-activiteit besteden we uit. We betalen iemand buiten ons gezin ervoor.
En weerom omwille van dezelfde reden: veiligheid. Bij de kapper kan dat immers niet tot seks leiden. De schoonheidsspecialiste en de pedicure blijven op veilige afstand van onze geslachtsorganen.
Vanuit biologisch standpunt is er een verschil tussen seks – het voortplantingsact – en vlooien – zorgen voor elkaar.
Seks gebeurde wanneer partners vruchtbaar waren. Bij vrouwen rond de eisprong. Bij mannen zo wat elke dag bij een vruchtbare vrouwelijke soortgenoot.
Daarbuiten hadden we veelvuldig lichamelijk contact met iedereen van de stam. Haarverzorging, lichaamsverzorging, wondverzorging, helende verzorging. En waarschijnlijk zaten we dicht bij elkaar om het warm te hebben aan het stamvuur.
Appreciatie voor elkaar werd getoond door samen voedsel zoeken, bereiden, opeten. Je plukte zelden bessen alleen voor jezelf. Je plukte wat rijp was en deelde met de hele stam. Een dier dat werd gedood, werd door de hele stam opgegeten.
Cultureel hebben we vandaag ons biologisch programma wat door elkaar geshaked. We hebben geen stam meer. Familie woont te ver en buren kennen we niet goed genoeg. Vrienden zien we eerder op afspraak dan spontaan.
Dat maakt ons allemaal verward. We hebben nog steeds dezelfde noden. Maar we zijn op zoek naar hoe we die kunnen invullen. We zijn zoekende mensen.
En dat is lastig. Want wanneer de mensen rondom je zoekend zijn, wanneer je relaties zoekende zijn, is het voor jou moeilijk om je eigen keuzes te maken.
Wij willen immers onze relaties afstemmen op de anderen. Wij willen relaties in harmonie met de anderen. De relaties met de anderen moeten ons juist leren hoe we dat vlooien, knuffelen, zorgen voor invullen.
Het is pas in interactie met anderen (in relatie met anderen dus) dat we onszelf en onze noden leren kennen.
We leven dus in verwarrende tijden. De systemen die we hebben opgezet komen niet meer overeen met ons biologisch programma. En dat leidt tot verwarring.
Pas wanneer we de ander gaan zien als een facilitator (iemand die onze noden blootlegt) in plaats van iemand die onze noden invult, leren we het verschil kennen tussen wat we nodig hebben en wat de maatschappij ons zegt dat we nodig hebben.
En pas dan kunnen we keuzes maken. Dan kunnen we kiezen wat bij ons past. Dan kunnen we kiezen welk deel van het biologisch programma bij ons past en welk deel van het maatschappelijk programma bij ons past.
En vanuit die keuze kunnen we een leven creëren waar we blij en vervuld van worden.